“Is er nog plek?”, vraagt een buitenslaper bij het inloophuis, die graag zou willen douchen. Zeker, maar hij moet wel achteraan aansluiten.
Oud-West is een van onze drukst bezette inloophuizen. Al helemaal op maandagochtend. Desondanks is de sfeer goed. Huismeester Hicham, zelf ook dakloos geweest, staat te duizendpoten bij de kledingruil. Hij geeft de douchers zeep en een handdoek en is tegelijkertijd de was aan het draaien. Voordringers worden door locatiehoofd Bianca tot de orde geroepen: “Nee, jij nog niet.” Niemand doet dat beter dan Bianca, ze houdt van de bezoekers, maar weet ook dat je duidelijk moet zijn.

Vrijwilliger in het inloophuis
Buiten, op een klein binnenplaatsje rookt Ibrahim een sigaretje. Elke maandag staat hij als vrijwilliger klaar met schaar en tondeuse. Hij draait zijn hand niet om voor een taper fade, het kapsel dat tegenwoordig hip is onder jonge mannen, maar de meneer in zijn stoel, een eind-vijftiger, wil er gewoon een stukje af. “Ik ben blij dat ik hier terechtkan. Ik zit in de bijstand en de kapper kost me twintig euro!” In de keuken staat meewerkend bezoeker en binnen de Regenboog befaamd kok ‘Meneer Wing’. Van de grote pan goulash die hij vanmorgen had gemaakt, is de bodem in zicht. Er is te weinig en hij knipt een zak pasta open om wat te improviseren voor de mensen die nog komen.

Eigenlijk altijd moe
Wie op straat leeft, heeft honger. Peter bijvoorbeeld, al anderhalf jaar dakloos. Hij zet zijn rugzak op de grond en demonstreert trots zijn twee gekochte opvouwbare zittegels. “Ze hebben een isolerende aluminium folie-laag die warmte reflecteert naar je slaapzak. Eigenlijk zijn ze te klein, maar ik ga niet met zo'n grote opgerolde mat over straat lopen. Deze passen precies in mijn rugzak.” 's Nachts slaapt Peter buiten. “Het Stoelenproject is niets voor mij. Ik heb astma en iedereen rookt er. Mijn slaapplek is op de Jan van Galenstraat, bij de voordeur van het stadskantoor. Ik dacht: dan krijg ik misschien hulp, urgentie voor een woning, maar dat gebeurt niet. Ze stappen gewoon over me heen. Althans, dat is weleens gebeurd. 's Zomers slaap ik trouwens slechter dan 's winters. Dan is het veel langer licht en kan je pas heel laat gaan slapen. 's Winters is het makkelijker qua aantal slaapuren. Vooral als het echt koud is, dan loopt er niemand op straat.” Overdag zoekt Peter zijn heil ook weleens in de bibliotheek en de bioscoop. “Laatst viel ik in slaap tijdens de film, wat ik niet wilde, maar ja, als je buiten slaapt, rust je nooit echt goed uit. Eigenlijk ben ik altijd moe.”
“Ik weet wat die jongens meemaken” - Mo
Dakloos en meewerkend bezoeker in het inloophuis
Mo slaapt al twintig jaar buiten. Hij heeft een stekkie in het Vondelpark. “Ik wil alleen zijn en 's morgens de vogels horen, ja toch!” Energiek vliegt hij van links naar rechts met emmer en dweil. Mo is meewerkend bezoeker, hij zet liters koffie en maakt schoon. “Ik ben zelf dakloos, volgens mij vinden de bezoekers dat wel leuk. Ik weet wat die jongens meemaken.” Aan het einde van de werkdag, om een uurtje of drie, gaat Mo terug naar zijn slaapplek in het park. Dan drinkt hij een paar biertjes. ’s Avonds zoekt hij blikjes voor het statiegeld. “Als het bingo is, stop ik vroeg. Als het geen bingo is, moet ik langer door.” Hij zet een grote grijns op: “Soms heb ik dertig euro aan statiegeld!” De opgetogenheid van Mo is opvallend als je bedenkt dat hij elke nacht buiten slaapt. Over kou klaagt hij niet. “In mijn slaapzak is het heet. Alleen als je eruit moet om te plassen, kan het koud zijn, maar dan: snel terug de slaapzak in.” Nog toekomstplannen? “Ik weet niet”, lacht Mo, “misschien komt het goed.” Niet veel later loopt hij alweer voorbij, met dezelfde emmer, maar een vers sopje.

