Ik, Vrouwe Matigheid. Moet ik me schamen voor deze stad of me juist rot lachen? Wat ik aanschouw vanuit mijn verheven troon - wat tegenwoordig een helikoptervisie heet - is het volstrekt tegenover gestelde van matigheid: het roezemoest, toetert, gilt, luidspreekt mij schaamteloos in het gezicht. En er is niemand die naar mij op kijkt om zich eens goed af te vragen of het ook een beetje minder kan. Dat woordje is allang volledig verdwenen uit de Amsterdamse stadstaal. Kwam dat er ooit in voor dan? Minder? Haalde Jan Steen niet de inspiratie voor zijn onmatige bierfeesten en schrans partijen uit deze stad?! Hij hoefde er niet eens voor naar de krochten van de stad: alles gebeurt er openbaar, schreeuwerig, brutaal, vrijmoedig en vrijpostig.
Even lachen nu: Het is vijftig jaar geleden. Ik weet het nog als de dag van gisteren. Een naïef studentje uit het platteland drinkt een biertje met zijn vriendinnetje. Het is nog maar net aan. Ze hebben het - je gelooft het of niet - over matig/onmatig. Hij vertelt wat hij op zijn school geleerd heeft, uit het Grieks. ‘Alles met mate’. Het zal van de Epicureeërs stammen. En hij schrijft het voor zijn lief op een bierviltje (echt waar): mèdèn agãn. Zij moet lachen. Ondertussen beginnen ze aan een leven van mateloos geluk, verkenning van mateloze vrijpartijen en nog veel meer. Jaja.
In die jaren schreef een dominee van Zuid, Douwe Wouters, er nog een boekje erover. Hij had in 1975 samen met collega’s de Stichting De Regenboog opgericht voor hulp aan verslaafden, die natuurlijk allemaal model stonden voor mateloosheid en voor de geest van mateloosheid in die dagen. Die allemaal op zoek naar roes, flowerpower, blow in the wind, naar Amsterdam, mijn stad, kwamen voor een flinke teug mateloosheid.
Mijn studentje kwam ook helpen op de Kloveniersburgwal, in wat nog altijd De Kloof is. Maar het was niet meer te stelpen: de geest was uit de fles en dat bleef-ie.
Hij trouwde en kreeg een kind en ja, dat was het dan: de stad uit, naar het gezonde groen. In 1978 ontvluchtten ze die ‘verrukkelijke, gekke rotstad’. Weet iemand het nog: de titel van het boek over Amsterdam bij haar 700-jarig bestaan. Een treffende titel, die ik nu, vijftig jaar later, node mis.
Ergens in zijn bagage nam deze Amsterdammer, die de Nieuw marktrellen nog meemaakte en in de Staatsliedenbuurt had mee geholpen met kraken, de mateloosheid uit onze stad mee. Zijn kinderen zongen jaren later: NO NO LIMITS. Die gingen naar Lowlands voor de grenzeloosheid, want hun taal zei: THE SKY IS DE LIMIT…of toch ook die niet, nu ergerniswekkende kapitaal-idioten hun ruimtereisjes maken om te kijken of er een voortzetting is van hun grenzeloze en mateloze leventje.
Denk je eens in, lieve lezer, hoe het voor mij moet zijn als Vrouwe MATIGHEID! Ik voel met bespot, in mijn gezicht uitgelachen, en vooral: ongezien. ‘Ze’ komen om Amsterdam te zien, te ervaren, nacht- en dagleven, maar wie ziet mij? Met mijn zweepje? Zweep je? Ik weet het: dat wil niemand nog. Handhaving van grenzen, fatsoen, controle, laat staan straf in de vorm van boetes. Nou, dat ‘handhaven’ hoef ik ook echt niet te doen. De stad straft zichzelf al: hopen straatvuil, terugkerend straatvuil, altijd straatvuil, niet weg te werken noch weg te denken straatvuil. Gevolgen van overvloed, met als gevolg slordigheid, anarchisme, vrijheid blijheid en leve de lol. Als ik even opzij kijk, zie ik de bootjes met hun joelende over bevolking, zwaaiend met bierblikjes, wijnflessen, dag en nacht. Beneden zie ik de eindeloze massa’s mensenstromen, zigzaggende scootertjes, fat-bikes, razende fietsers. Ja, kom op, ik mag toch wel een beetje moralistisch zijn? Met mate dan. Zucht.
Alleen ergens onder mijn degelijke masker zit een stemmetje dat mij aanroept en zegt: als dat er nu allemaal eens niet zou zijn, dat grensverleggende, dat migrerende, dat onstuimige en eindeloos meanderende, dat broeierige en dat bruisende - wat zou er dan van Amsterdam zijn: een stille, saaie, deftige stad, brrrr. Stiekem geniet mijn ondeugende ik dus ook van al dat lawaai en die rotzooi. Het hoort er bij, het is het Amsterdam, waar ik hartgrondig, om niet te zeggen ‘mateloos’ van hou, wat er ook gebeurt, hoe ver weg ook de balans tussen maat en vrijheid.
Peter van Helden.
Studeerde van 1971-1978 in Amsterdam, woonde op vijf verschillende adressen, vooral in Oud-West en komt nu weer terug, wekelijks voor het bijwonen van de vieringen in de oecumenische Dominicuskerk aan de Spuistraat. En om te genieten van die grenzeloze mensenzeeën, de demonstraties, de parken, de musea, de stille plekken, de gekte en de genialiteit, het gestoei en geworstel om de openbare ruimte, het vuil en de schoonheid. Kom maar door, Amsterdam!
Een vrouw die Matigheid (Temperantia) voorstelt, met een breidel (deel van een paardentuig) in haar hand.